Zen of chán is een vorm van boeddhisme die sterk de nadruk legt op dhyana en introspectie. Hiermee wordt inzicht verkregen in de eigen ware aard, om zo de weg te openen naar een bevrijde manier van leven. Chán is een van de grotere Chinese scholen in het mahayana-boeddhisme. In Japan en het Westen is de school bekend onder de naam zen (Japans 禅). Volgens de overlevering is zen in India ontstaan, toen de Boeddha een bloem omhooghield en Kasyapa glimlachte. Hiermee liet hij de essentie van de dharma, die niet in woorden wordt uitgedrukt, te hebben begrepen. Hiermee werd de leer aan Kasyapa overgedragen, de tweede patriarch van zen. In deze legende wordt de sterke invloed van het taoïsme op de totstandkoming van zen genegeerd. Zen is sterk beïnvloed door de op meditatie gerichte 'leer zonder woorden' van Laozi en Zhuang Zi. Zo geeft Thomas Hoover in het boek 'Meesters van Zen' duidelijk aan dat taoïsme en boeddhisme de beide wortels van Ch'an, het latere zen, zijn: De vroege Chinese leermeesters van meditatie, dhyana in het Sanskriet, Ch'an in het Chinees, namen de taoïstische traditie van de intuïtie over en de latere zenmeesters gebruikten vaak taoïstische wijsheden. Het zenboeddhisme zoals dat zich eerst in China als Ch'an en later in Japan als zen zou ontwikkelen, werd sterk door het confucianisme beïnvloed en vooral door het taoïsme. Ray Grigg betoogt in zijn boek 'The Tao of Zen' (1994, 1999) dat wat bekend is als het traditionele Chinees-Japanse zenboeddhisme eigenlijk bijna volledig op de Chinese taoïstische filosofie was gegrondvest, aangepast met onderdelen van het Mahayana-boeddhisme.